34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭǝ.rǝn (L353p Eksel)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
ręi̯ǝ.n (L353p Eksel)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
bekegelen:
bekegelen (L353p Eksel),
kegelen:
ke.gələ (L353p Eksel),
sneeuwbollen gooien:
snowböl goiën (L353p Eksel)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
scheren:
scheren (L353p Eksel)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34011 |
met staande kar varen |
met de wisselkar varen:
męt ˲dǝ wesǝlkɛ̄r vǭ.rǝn (L353p Eksel)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33689 |
met steengruis verharde weg |
kiezelweg:
kizǝlwēx (L353p Eksel)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
alle hondsgezeiken regenen:
’t regert alle hondsgezeken (L353p Eksel),
vijf voet regenen:
’t regert vijf vuut (L353p Eksel)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
ijzeren tipje:
iezere töpkes (L353p Eksel)
|
metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29920 |
metselaar |
metser:
mɛ ̝tsǝr (L353p Eksel)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
20513 |
metworst |
vleesworst:
vliësworst (L353p Eksel)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|