18042 |
negenoog |
negenoog:
negeoe`g (L353p Eksel),
#NAME?
neegenoeëg (L353p Eksel),
Volgens de informant wordt dit woord door velen niet begrepen.
negenoeg (L353p Eksel),
Volgens de informant zullen velen dit woord niet verstaan
negenoeg (L353p Eksel)
|
negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] || Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
kongolees:
ne Kongolees (L353p Eksel),
neger:
ne neeger (L353p Eksel),
zwarte, een -:
ne zwarte (L353p Eksel)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
nɛk (L353p Eksel),
neks:
neks (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
neks (L353p Eksel)
|
nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
pakən (L353p Eksel)
|
pakken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WLD
nèst (L353p Eksel)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bouwen (L353p Eksel)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
mussenkooitje:
mussekooike (L353p Eksel),
nestkastje:
nestkäske (L353p Eksel),
nèstkeske (L353p Eksel),
nèstkesken (L353p Eksel),
nèstkéske (L353p Eksel)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
uitvliegen:
oetgevlogen (L353p Eksel),
vlug:
vlug (L353p Eksel)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L353p Eksel),
naos (L353p Eksel),
noas (L353p Eksel)
|
een neus [ZND B1 (1940sq)] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] || Zijn neus snuiten. [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
ne ferme geevel (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
gevel (L353p Eksel),
snuit:
snōēt (L353p Eksel),
snôêt (L353p Eksel)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|