e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
negenoog negenoog: negeoe`g (Eksel), #NAME?  neegenoeëg (Eksel), Volgens de informant wordt dit woord door velen niet begrepen.  negenoeg (Eksel), Volgens de informant zullen velen dit woord niet verstaan  negenoeg (Eksel) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] || Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)] III-1-2
neger kongolees: ne Kongolees (Eksel), neger: ne neeger (Eksel), zwarte, een -: ne zwarte (Eksel) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek nek: nek (Eksel, ... ), nɛk (Eksel), neks: neks (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  neks (Eksel) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
nemen, pakken pakken: pakən (Eksel) pakken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
nest, hoeveelheid jongen nest: WLD  nèst (Eksel) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bouwen: bouwen (Eksel) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestkastje mussenkooitje: mussekooike (Eksel), nestkastje: nestkäske (Eksel), nèstkeske (Eksel), nèstkesken (Eksel), nèstkéske (Eksel) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater uitvliegen: oetgevlogen (Eksel), vlug: vlug (Eksel) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] III-4-1
neus neus: naas (Eksel), naos (Eksel), noas (Eksel) een neus [ZND B1 (1940sq)] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] || Zijn neus snuiten. [ZND 07 (1924)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gevel (Eksel, ... ), ne ferme geevel (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  gevel (Eksel), snuit: snōēt (Eksel), snôêt (Eksel) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1