17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aafgooën (L353p Eksel),
gaan zitten:
goan zitten (L353p Eksel),
in zijn boks doen:
in zen boks dōēn (L353p Eksel),
kakken:
kakken (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel,
L353p Eksel),
naar het huisje gaan:
noa t huiske goan (L353p Eksel),
noh t huiske goeën (L353p Eksel),
schijten:
schietten (L353p Eksel),
schiêten (L353p Eksel),
zijn boks afdoen:
zijn boks aafdōēn (L353p Eksel)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17707 |
ontlasting hebben, diarree |
aan de dunne zijn:
aonen dunne zien (L353p Eksel),
aan de schijt zijn:
oan t schiet zien (L353p Eksel)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18040 |
ontsteking |
abces:
Grote zweer
abses (L353p Eksel),
bloedvergiftiging:
Lymfangitis [i.e. lymfatisch, rk?: de lymfe betreffende of daartoe behorende: lymfatische reactie, acute infectieziekte, gepaard met zwellingen van de lymfklieren, vooral aan de hals, en met hoge koorts (Van Dale)]
bloedvergiftiging (L353p Eksel),
zweer:
zweer (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
B.v.: bloedzweer, putzweer, stieënzweer - i.e. FURONKEL
zweer (L353p Eksel),
zwerage:
zwirroazie (L353p Eksel),
zwering:
zwering (L353p Eksel),
diffuus rood, opgezet
zweering (L353p Eksel)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)] || Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
beuren (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)] || inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzien (L353p Eksel)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
zwijmelen (ww.):
zwiemelen (L353p Eksel)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
kruts:
kroêts (L353p Eksel)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwęn (L353p Eksel)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
23979 |
onwaardig |
onwaardig:
onwèrdig (L353p Eksel)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25119 |
onweersbui |
schoer:
schoer (L353p Eksel)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|