34053 |
os |
os:
ǫs (L353p Eksel)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aad (L353p Eksel)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
krak:
krak (L353p Eksel),
oud paard:
au̯t pē̜rt (L353p Eksel)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20320 |
oude man |
oud mens:
een aa mins (L353p Eksel),
oude mens:
de goeie auwe mins is met ⁄t paird doir ⁄t ies getroien en in ⁄t kaud water gevallen (L353p Eksel),
peetje:
peke (L353p Eksel)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] || iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
21763 |
oude mens |
mens op jaren:
ne mins op jaoren (L353p Eksel),
oude mens:
een aae mins (L353p Eksel)
|
oude man [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oud wijfje:
e aad wifke (L353p Eksel),
e aad wöfke (L353p Eksel),
oude vrouw:
auw vrouw (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
e aa vrouw (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
wijfje:
wufke (L353p Eksel)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)] || iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)] || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaarsavond:
oudjaarsaovend (L353p Eksel),
van het oud het nieuw in:
van t aad t nouw in (L353p Eksel),
van ⁄t aat ⁄t now in (L353p Eksel)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] || Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
gepensioneerden:
de gepensioneerden (L353p Eksel),
oude mensen:
aa minsen (L353p Eksel)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
oudersten:
auwersten (L353p Eksel)
|
ouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
25504 |
ovendeur |
ovenscheel:
hōvǝsxēl (L353p Eksel)
|
Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|