21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachelen (L353p Eksel)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalot (L353p Eksel),
sjarlotjuin:
sxərloͅtjū.n (L353p Eksel)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šiǝs (L353p Eksel),
sjees (<fr.):
sjees (L353p Eksel)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
18686 |
sjerp |
band:
band (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
šulbak (L353p Eksel)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbakken:
sjoelbakken (L353p Eksel),
{z. toel.}:
wordt niet gespeeld
/ (L353p Eksel)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōi (L353p Eksel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
blō ɛn gRüün gəslāgən (L353p Eksel),
slōn (L353p Eksel)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slaop (L353p Eksel),
sloop (L353p Eksel)
|
slaap [N 10b (1961)] || Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-1, III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sloopmuts (L353p Eksel)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|