33507 |
blutsen, van een appel |
gebutst:
gebutst (L353p Eksel)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
knobbel:
knobbel (L353p Eksel)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
bult:
bult (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
bə:lt (L353p Eksel),
bəlt (L353p Eksel)
|
bochel (bult, hoge rug) [ZND B1 (1940sq)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [ZND A2 (1940sq)] || een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (L353p Eksel)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
boek:
boek (L353p Eksel),
spel:
spe.əl (L353p Eksel),
speel (L353p Eksel)
|
alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek] [N 112 (2006)] || Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
bouquet (fr.) dim.:
boekeke (L353p Eksel)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bugi (L353p Eksel)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klęjǝn (L353p Eksel)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
33071 |
boekweithok |
stuik:
stuik (L353p Eksel)
|
Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
bugesə kuk (L353p Eksel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
boegese koeke (L353p Eksel)
|
boekweiten koek [ZND B2 (1940sq)] || boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|