21486 |
werkdag |
werkdag:
mijn werkdaagschen hoed (L353p Eksel)
|
mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
21604 |
werkdag, weekdag |
werkendag:
werkendaag (L353p Eksel)
|
werkdag [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
werkən (L353p Eksel),
wɛrəkə (L353p Eksel),
ps. Algemene note:
wēͅrəkən (L353p Eksel),
ps. niet omgespeld, dus letterlijk overgenomen!
wɛ(̝)rəkə (L353p Eksel)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
schommelen:
sxǫmǝlǝ (L353p Eksel),
stalwerk doen:
sta.lwɛ̄.rǝk dun (L353p Eksel)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
18574 |
werkkleren |
`s werkendaagsdingen, het -:
`s werkedaags dingen (L353p Eksel),
`s werkendaagse kleren:
`s wèrke daagse klier (L353p Eksel),
kwade kleren:
koo klieêr (L353p Eksel),
kòj klier (L353p Eksel),
werkkleren:
werkklieër (L353p Eksel),
wèrkklier (L353p Eksel)
|
Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18305 |
werkschoen |
vaarschoen:
voarschoe’n (L353p Eksel)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25519 |
werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald |
rochelgeerd:
roxǝlgęjrt (L353p Eksel)
|
Gereedschap om de oven leeg te halen of om het overblijvende vuur in de hoeken te vegen. Dit lemma vertoont inhoudelijk veel over-eenkomst met het lemma ''rakelijzer''. Het is ook mogelijk dat dezelfde handeling geschiedt door een ovendweil of ovenbezem. Zie het lemma ''ovendweil of ovenbezem''. Verschillend soort gereedschap wordt gebruikt voor het leeghalen van de oven. Het kan een haaks omgebogen ijzer zijn met houten heft of een ijzer met vooraan een krul en met een houten handvat of een ijzeren of een houten vierhoekig blad met haaks daar bovenop een steel met handvat. Het kan ook simpelweg een bonestaak zijn die nat wordt gehouden. Een houten werktuig krijgt nogal eens de voorkeur boven een ijzeren, omdat volgens de boeren (Weyns 33) de ijzeren rakelstokken de oventegels te zeer doen slijten. Getuige de woordtypen "zwouw" en "zwoelde" wordt soms de ovenpaal gebruikt. Men moet er rekening mee houden dat een aantal woordtypen boerentermen zijn. Zie afb. 12. [N 29, 11c; OB 2, 2b; OB 2, 2a; N 29, 5b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
WLD
jongen (L353p Eksel)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25135 |
wervelwind |
draaiwind:
drɛ̄went (L353p Eksel),
houwmouw:
hoomoo (L353p Eksel)
|
wervelwind [ZND B2 (1940sq)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21704 |
wethouder, schepen |
schepen:
schepen (L353p Eksel)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|