20637 |
boterham |
boterham:
boͅi̯təram (L353p Eksel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bouteram (L353p Eksel),
snee:
snee (L353p Eksel)
|
boterham [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo-tje:
boke (L353p Eksel)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
botǝrtęi̯l (L353p Eksel)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
20553 |
boterkussentje |
karamel:
karmel (L353p Eksel)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
boiterspoa⁄n (L353p Eksel)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
boáterpot (L353p Eksel)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝrekǝ (L353p Eksel)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
veld:
fɛ̄.lt (L353p Eksel),
vē̜lt (L353p Eksel),
vę.lt (L353p Eksel),
vɛlt (L353p Eksel)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
17639 |
bovendeel van de rug |
nek:
nek (L353p Eksel),
oppe nek pakken (L353p Eksel),
rug:
bij pa op `e rug zitten (L353p Eksel),
strang:
strank (L353p Eksel)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
kop (L353p Eksel)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|