20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
bruur (L353p Eksel)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
ijsdop:
iesdop (L353p Eksel)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
broͅn (L353p Eksel)
|
bron [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brȳzex (L353p Eksel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
styrǝx (L353p Eksel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
brôêt (L353p Eksel)
|
brood [RND]
III-2-3
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitschieten:
ūtsxitǝn (L353p Eksel)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25293 |
brood, maat van 25 kilo |
vaderlanders:
voa⁄derlanders (L353p Eksel)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 25 kg [brood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20710 |
broodje |
pistolet:
pistelee (L353p Eksel)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broe:dmes (L353p Eksel)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|