e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elen

Overzicht

Gevonden: 1607
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mesthaak mesthaak: [mest]hǭk (Elen) De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 √† 3 (vroeger veelal) of 4 √† 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.] I-1
mestvaalt mesthoop: meͅstoͅu.p (Elen), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesthoap (Elen) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] I-7
mestvarken mastvarken: mastfɛ.rkǝn (Elen) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met de zweep slaan of geluid geven smikken: smeken (Elen) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met een drijftol spelen popperellen: poeperellen (Elen) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met een priktol spelen doppen: doppen (Elen) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (Elen) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met paard en kar rijden varen: vā.rǝn (Elen) [JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.] I-10
met paard en koets rijden, paardrijden rijden: rī.ǝn (Elen) Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.] I-10
met staande kar varen met gaande en staande kar varen: męt ˲gǭnjǝn ɛn stǭnjǝ kar vā.rǝn (Elen) Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b] I-10