e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elen

Overzicht

Gevonden: 1607
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloed bloed: blood (Elen) bloed [ZND 01 (1922)] III-1-1
bloedworst bloedworst: blootwoost (Elen), blōtwōə.st (Elen) bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] III-2-3
bloedzuiger bloedzuiker: bloodzōēōēkər (Elen) bloedzuiger [ZND 01 (1922)] III-4-2
bloeien bloeien: blȳi̯ǝ (Elen), blø̄i̯ǝ (Elen) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: blōm (Elen  [(id)]  ) Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] II-3
bloemperk bed: beͅt (Elen), perceeltje: pərsēlkə (Elen) [Goossens 1b (1960)] I-7
blussen blussen: blŭssen (Elen), bləssem (Elen), bləssen (Elen) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
blutsen blutsen: blūtsen (Elen), blèutsen (Elen) blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochel bochel: buchel (Elen), bult: bèuljt (Elen, ... ), bèùljt (Elen) bochel [ZND 01 (1922)] || bult [ZND 01 (1922)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2
boek boek: boak (Elen), book (Elen), bōk (Elen) boek [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND m] III-3-1