17787 |
doof |
doof:
doaf (L419p Elen),
he is zoe douf es eine pot (L419p Elen),
hè is zòè dauf es eine pot (L419p Elen)
|
doof [ZND 01 (1922)] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doeien (L419p Elen, ...
L419p Elen),
doejen (L419p Elen, ...
L419p Elen),
dooejen (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
du̯oi̯ǝr (L419p Elen),
dūai̯ǝr (L419p Elen),
dūǝ.i̯ǝr (L419p Elen)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
23204 |
doop |
doop:
doap (L419p Elen)
|
Doop. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doapvont (L419p Elen)
|
Doopvont. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
20848 |
dopen |
dopen:
doapen (L419p Elen),
ei keijnt daupe (L419p Elen),
’n keindj duipen (L419p Elen)
|
Dopen. [ZND 01 (1922)] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
33521 |
doperwten |
zonder schaal:
zo.ŋər šāl (L419p Elen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21311 |
dorp |
dorp:
dörp (L419p Elen),
døͅrəp (L419p Elen)
|
dorp [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
33120 |
dorsbed aanleggen |
aanleggen:
ānlęgǝ (L419p Elen)
|
Het aanleggen van de laag schoven op de dorsvloer; zie de toelichting bij het lemma dorsbed, laag schoven op de dorsvloer (6.1.16). Het object van de handeling is steeds het ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' van het vorige lemma. [N 14, 17b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
będ (L419p Elen)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|