e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder scheper: šiǝpǝr (Ell), šēpǝr (Ell) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12, I-6
schaapsruif ruif: rø̄f (Ell) Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.] I-6
schaapsschaar schapenscheer: šǭpǝšiǝr (Ell) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaarde schaar: sjaar (Ell) Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)] III-2-1
schaars schaars: sjaars (Ell), zuinig: zunig (Ell) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] III-4-4
schaatsen schaatsen: sjaatse (Ell, ... ) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schabbernak get aparts: get epaarts (Ell) wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)] III-1-3
schaduw, lommer scheem: de sjeem (Ell), sjeem (Ell, ... ) (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] III-4-4
schaften schoften: sjôfte (Ell, ... ) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-3-1
schande schande: sjanj (Ell) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3