24379 |
spin |
spin:
eigen spellingsysteem
spin (L320a Ell),
vrijer:
eigen spellingsysteem
vriejer (L320a Ell)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (L320a Ell),
eigen spellingsysteem
spinne (L320a Ell)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenkop:
eigen spellingsysteem
spinnekop (L320a Ell),
vrijer:
eigen spellingsysteem
vriejer (L320a Ell)
|
spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29117 |
spinnewiel |
blokspoel:
blǫkspōl (L320a Ell),
spoel:
spōl (L320a Ell)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
29121 |
spinrokken |
kluwstek:
kluwstɛk (L320a Ell)
|
De verticale stok in het spinrokkengat stekend van de arm van het spinnewiel. Op deze stok wordt het te bewerken materiaal, vlas of wol, gestoken. [N 34, B5b]
II-7
|
29120 |
spinrokkengat |
gat:
gāt (L320a Ell)
|
Het gat in de arm van het spinnewiel waarin het spinrokken staat. Volgens de informant van L 291 wordt na verwijdering van de vlaskop een ander apparaat in dit gat gestoken waarop men drie klossen garen kan bevestigen als men gaat ø̄kwerenø̄. [N 34, B5a]
II-7
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
eigen fon. aanduidingen
spintj (L320a Ell)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
loergaatje:
loorgaitje (L320a Ell)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18088 |
spit |
kramer:
krièmer (L320a Ell)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
22535 |
spitse eind van een ei |
punt:
puntj (L320a Ell)
|
Het spitse eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|