18552 |
lange smalle broekzak |
metertas:
maitertes (L320a Ell)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24906 |
lange tijd |
toer:
toer (L320a Ell)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24418 |
langpootmug |
langpootmug:
eigen spellingsysteem
langpoeëtmögk (L320a Ell)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
mik:
mik (L320a Ell)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langzoam (L320a Ell),
traag:
(ao Eng. more).
traog (L320a Ell)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] || langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18222 |
lap |
doek:
dook (L320a Ell)
|
sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
huif:
hoef (L320a Ell)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18999 |
lasteren |
schandalen:
sjandale (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lestig (L320a Ell)
|
niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
lastig zijn:
lestig zeen (L320a Ell),
pesten:
peste (L320a Ell),
tergen:
terge (L320a Ell)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|