id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20479 | leeftijd, ouderdom | leeftijd: gè luipt nog good veur eemes op eure lèftied (Ell) | U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)] III-2-2 |
20953 | leeg, gezegd van een noot | doof: eigen fon. aanduidingen ein dauf noot dauf (Ell, ... ) | leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3 |
24973 | leeg, niets bevattend | leeg: leeg (Ell, ... ) | niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4 |
19365 | leep, doortrapt | gehaaid: (aai Ned.). gehaadj (Ell), stiekum: stiekum (Ell) | vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21593 | leerling | leerling: lieërling (Ell) | de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1 |
23613 | leerrede | preek: preek (Ell) | Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3 |
34067 | lege eerste koe | guste vaars: gø̜stǝ vē̜s (Ell), schot: sxǫt (Ell), vaars: vē̜rs (Ell) | Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11 |
33409 | legnest | legnest: lęknęst (Ell) | Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6 |
23465 | lei(en) | lei(en): leije (Ell) | Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
34147 | leiden | leiden: lɛi̯ǝ (Ell) | De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |