19279 |
onrustig persoon |
roerwarmoes:
cf. WNT XXIV s.v. "warmoes - warmmoes, wermoes"Samenst. "roerwarmoes
ei roewmoos (L320a Ell)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
ônnuuëzel (L320a Ell)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
wild:
wildj (L320a Ell)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25175 |
onstuimige lucht |
wilde lucht:
wilj locht (L320a Ell)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
morgensbrood:
mörgesbroeëd (L320a Ell)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
omzetten:
omzętǝ (L320a Ell)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
omzetten:
omzętǝ (L320a Ell)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
23941 |
onthoudingsdag |
quatertemper (<lat.):
kwattertemper (L320a Ell)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aafgank (L320a Ell),
schijten:
Onbeleefd.
sjiete (L320a Ell)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontstaiking (L320a Ell),
zweer:
zwair (L320a Ell)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|