21186 |
oorlogsschip |
oorlogschip?:
oorl-sjiep (L320a Ell)
|
een schip gebouwd en uitgerust om in de oorlog gebruikt te worden [manwaar] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18237 |
oorring |
oorringetje:
oeër-ringskes (L320a Ell)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oeërvieg (L320a Ell)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19409 |
oorvormig handvat |
oor:
spreek uit: oewer
oeër (L320a Ell)
|
Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
beevert gaon (L320a Ell),
beevert goan (L320a Ell)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25358 |
op de borrel gaan |
stuiten:
stūtǝ (L320a Ell)
|
Voordat een varken geslacht wordt, komen de buren het prijzen in de hoop op een borrel te worden getrakteerd. Ook komt het voor dat dit gebeurt, als het varken gedood is. Soms blijven de inspanningen die men zich voor de borrel moet getroosten beperkt tot wat prijzende woorden, soms helpt men even mee het varken op de grond te trekken of het dier vast te houden, zodat de slachter het de keel kan doorsnijden. [N 28, 4]
II-1
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
oppe luip gaon (L320a Ell)
|
vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
trippelen:
trepele (L320a Ell)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
schuifelen:
sjy(3)̄fələ (L320a Ell)
|
Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25094 |
op een rij zetten |
in de rij zetten:
inne riej zêtte (L320a Ell)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|