e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rook rook: rouk (Ell) Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
rookvlees rookvlees: ruikvleis (Ell, ... ) rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] || stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)] III-2-3
room room: raum (Ell), roàm (Ell), roǝm (Ell), rǫu̯m (Ell) De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [DC 39 (1965)] I-11, III-2-3
roompot roompot: rǫu̯mpot (Ell), (roum = room)  roumpot (Ell) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.] I-11, III-2-1
roos (rode uitslag) roos: roeës (Ell) huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)] III-1-2
roos van de schietschijf roos: roees (Ell) De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
rooster in de mestgoot rooster: rȳǝstǝr (Ell) Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b] I-6
roosteren roosteren: ruuëstere (Ell) roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)] III-2-3
roosterschuif schuif: šȳf (Ell) De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.] II-9
rosbak rosbak: ros˱bak (Ell) Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85] I-13