18929 |
stuntelen |
hampelen:
hampele (L320a Ell)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sokǝrkrǫt (L320a Ell),
sǫkǝrkrǫt (L320a Ell)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kluntje (L320a Ell)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
zwies (L320a Ell)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
Wanneer iem. over u spreekt: (toete) aan t rechter wie slechter, aan t linker wie flinker.
toete (L320a Ell)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
ongemoed zijn:
ôngemoodj zeen (L320a Ell)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L320a Ell)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20704 |
taaie pannenkoek |
knetsenkoek:
knetsekook (L320a Ell)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22524 |
taaien |
zikzakken:
zikzakke (L320a Ell)
|
IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21826 |
taal |
spraak:
spraok (L320a Ell)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|