33991 |
paardedeken onder het zadel |
onderzadel:
o.nǝrzāl (L363p Ellikom)
|
Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b]
I-10
|
24482 |
paardekastanje |
kastanjel:
kerstaanjel (L363p Ellikom)
|
kastanje
III-4-3
|
29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtīx (L363p Ellikom),
paardsgetuig:
pē̜rs˲gǝtī.x (L363p Ellikom)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
24489 |
palmboompje |
palm:
paum (L363p Ellikom, ...
L363p Ellikom)
|
palm || palmboompje (buxus) [ZND m]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bed:
będ (L363p Ellikom
[(drie m - weinig gebruikelijk)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (L363p Ellikom),
pand:
pa.nt (L363p Ellikom
[(zes tot zeven m)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
20700 |
pannenkoek |
smoutkoek:
smautkook (L363p Ellikom)
|
pannenkoek
III-2-3
|
18295 |
pantoffel |
slijper:
slijpers (L363p Ellikom),
slof:
slof (L363p Ellikom)
|
pantoffel [ZND m] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
verkl. pepke Viêr det mager pepke, zag Jepke, gèèf ich nog gèè knepke
pap (L363p Ellikom)
|
pap
III-2-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pā.rə (L363p Ellikom)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nēxtǝrǝ [kalf] (L363p Ellikom)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|