19363 |
trage vrouw |
prats:
pratsj (L363p Ellikom)
|
schimpig voor een nogal zwaarlijvig en doorgaans weinig ijverig vrouwmens
III-1-4
|
19809 |
trapleuning |
leuning:
lēneŋ (L363p Ellikom)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19755 |
traploper |
loper:
leiper (L363p Ellikom),
luiper (L363p Ellikom),
bijv. in de gang of op de trap
luiper (L363p Ellikom),
Ze hauwe de ruje leiper inne körk gelagd
leiper (L363p Ellikom)
|
lang en smal tapijt || loper || tapijt
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
bak:
bak (L363p Ellikom)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19292 |
treiteren |
jensen:
den hiêlen daag zoate ze òs te jennen tot vèè het oppen door kòtsmeeg woare
jense (L363p Ellikom),
plagen:
eemend ploge (L363p Ellikom),
tempteren:
temtére (L363p Ellikom),
Ze zaat mich mè den hiêlen daag te tamptère viêr toch mè möt te moage goan Fr. tourmenter
tamptère (L363p Ellikom),
transeneren:
Dèèn ònnötterik hèèt mich al den hiêlen daag getransenèèrd
transenère (L363p Ellikom)
|
druk doen, kwellen || Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || jennen, tergen, sarrend uitdagen || sarren, kwellen
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
jensduivel:
zie ook jense
jensdi-jvel (L363p Ellikom),
jenserd:
syn. jensdi-j-vel, pestjònk
jenserd (L363p Ellikom),
tempteerder:
tamtèèrder (L363p Ellikom)
|
een sar, plaaggeest || plaaggeest || treiteraar
III-1-4
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamhaken:
hāmhē̜k (L363p Ellikom)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
34589 |
trekschei |
hachtschei:
haxtšęi̯ (L363p Ellikom)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
boomzeeg:
bø̜jmzē̜x (L363p Ellikom)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
18822 |
treuren |
treuren:
het zeek hinneke zaat den hiêlen daag te trere
trere (L363p Ellikom)
|
treuren
III-1-4
|