33280 |
boon, algemeen |
boon:
buun, dim. biênke (L363p Ellikom),
bűǝn (L363p Ellikom)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
27345 |
boorijzer |
boor:
bȳr (L363p Ellikom)
|
Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.]
II-12
|
19600 |
bord |
telder:
èè hauw ure wi-j telleerkes
tejjer (L363p Ellikom),
telloor:
Det viltsj möt, zag de meid en ze roldzje möt de telère nannen trap
teleer (L363p Ellikom)
|
eetbord
III-2-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
Eder joar wèren er möt Nûwjoar hiêl wat dröpkes gedrònke
dröpke (L363p Ellikom)
|
glaasje sterke drank
III-2-3
|
19563 |
borrelglaasje |
glaasje:
Eè stevig glèèske achteriêversloan
glèèske (L363p Ellikom)
|
borreltje
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
borst (L363p Ellikom)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L363p Ellikom)
|
I-10
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L363p Ellikom)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
32795 |
bot eggen |
bot [eggen]:
bǫt (L363p Ellikom)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
viggel:
vigkel (L363p Ellikom)
|
een bot mes
III-2-1
|