19669 |
wasknijper |
lijnwaadspeld:
lifətspɛlə (L363p Ellikom),
lijnwaadspinnetje:
li-jvespinke (L363p Ellikom),
pinnetje:
pinke (L363p Ellikom),
ook kortweg
pinke (L363p Ellikom)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
wasdraad:
Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange
wasdroad (L363p Ellikom)
|
waslijn
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
lējvǝsman (L363p Ellikom)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19457 |
waterdamp, wasem |
domp:
soms hoort men dimp
dòmp (L363p Ellikom)
|
damp
III-2-1
|
20484 |
waterige kost |
schotelwater:
Ze zatten òs doa wat sjutelwater viêr, buu deste Maastreecht kos duur zeen (zo dun was ze)
sjutelwater (L363p Ellikom)
|
zeer dunne soep
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
my(3)̄r (L363p Ellikom),
De muur stòng oppe stoaf te zòngele
muur (L363p Ellikom)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel
III-2-1
|
33093 |
waterring van de mijt |
euzedrup:
euzedrup (L363p Ellikom)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
snep (L363p Ellikom)
|
watersnip
III-4-1
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (L363p Ellikom)
|
weduwe
III-2-2
|