18051 |
litteken |
litteken:
liedteike (L363p Ellikom)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bī.kǝ (L363p Ellikom)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
31224 |
lood |
lood:
lȳt (L363p Ellikom)
|
De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.]
II-11
|
24846 |
loof |
loof:
luîf (L363p Ellikom)
|
loof, lover
III-4-3
|
20132 |
loops |
lopig:
leipig (L363p Ellikom)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef
III-2-1
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupə (L363p Ellikom),
lő̜u̯.pǝ (L363p Ellikom)
|
lopen [ZND m] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loͅxt (L363p Ellikom, ...
L363p Ellikom)
|
lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-4-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
līj (L363p Ellikom)
|
lui (lieden) [ZND m]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
blaten:
de moos viêr zuu ein kleinigheid neet blète, jong
blète (L363p Ellikom),
toeten:
Sjei toch ins ût möt det getût
tûte (L363p Ellikom)
|
hard wenen || klaaglijk wenen
III-1-4
|
20478 |
luier |
windel:
wi-jnel (L363p Ellikom)
|
luier, zwachtel
III-2-2
|