e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de teellaag afgraven goede grond afvaren: gōjǝ grōntj˱ āf˲vārǝ (Elsloo) De aarde boven de kleilaag verwijderen. In Q 83 werd de laatste zandlaag vermengd met de kleilaag. [N 98, 19; monogr.] II-8
deeg kneden kneden: knejǝ (Elsloo), knē̜jǝ (Elsloo) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
deksel van de karnton deksel: dęksǝl (Elsloo) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deugniet deugniet: deugneet (Elsloo) deugniet [DC 11 (1942)] III-1-4
dij dik van het been: dik van ein bein (Elsloo), dik van het bein (Elsloo) dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
dinsdag dinsdag: deensdig (Elsloo, ... ), dinsdag (Elsloo) dag; dinsdag [N 07 (1961)] III-4-4
dochter dochter: dōgtər (Elsloo), doͅxtər (Elsloo), meidje: mēͅtjə (Elsloo), mèdjə (Elsloo) dochter [DC 03 (1934)] || dochter; Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)], [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
doffer, mannelijke duif hoorn: o van pot maar lang  hōͅrə (Elsloo), horen: ho:rə (Elsloo) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] III-4-1
donker, duisterx duister: duuster (Elsloo, ... ) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
dood (bn.) dood: dwad (Elsloo) dood (bijv.) [DC 03 (1934)] III-2-2