29608 |
de teellaag afgraven |
goede grond afvaren:
gōjǝ grōntj˱ āf˲vārǝ (Q017p Elsloo)
|
De aarde boven de kleilaag verwijderen. In Q 83 werd de laatste zandlaag vermengd met de kleilaag. [N 98, 19; monogr.]
II-8
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knejǝ (Q017p Elsloo),
knē̜jǝ (Q017p Elsloo)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
dęksǝl (Q017p Elsloo)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugneet (Q017p Elsloo)
|
deugniet [DC 11 (1942)]
III-1-4
|
17676 |
dij |
dik van het been:
dik van ein bein (Q017p Elsloo),
dik van het bein (Q017p Elsloo)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deensdig (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo),
dinsdag (Q017p Elsloo)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
20332 |
dochter |
dochter:
dōgtər (Q017p Elsloo),
doͅxtər (Q017p Elsloo),
meidje:
mēͅtjə (Q017p Elsloo),
mèdjə (Q017p Elsloo)
|
dochter [DC 03 (1934)] || dochter; Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)], [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
o van pot maar lang
hōͅrə (Q017p Elsloo),
horen:
ho:rə (Q017p Elsloo)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duuster (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo,
Q017p Elsloo)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dwad (Q017p Elsloo)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|