34495 |
een zandbad nemen |
(zich) ploeieren:
plui̯ǝrǝn (Q017p Elsloo)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
get onder de leden hebben:
hét gèt onder de leeje (Q017p Elsloo)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17585 |
eerste baardharen |
melkharen:
mèlkhaore (Q017p Elsloo)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34536 |
ei zonder schaal |
liezenei:
lēzǝnęi̯ (Q017p Elsloo),
lēzǝęi̯ (Q017p Elsloo),
windei:
węndjęi̯ (Q017p Elsloo)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
24142 |
ekster |
ester:
èster (Q017p Elsloo)
|
Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17775 |
enkel |
enkel:
ainkel (Q017p Elsloo),
ènkəl (Q017p Elsloo)
|
enkel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q017p Elsloo)
|
fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
fluume (Q017p Elsloo)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20143 |
fopspeen |
lots:
cf. WNT s.v. "lots"; zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze"= zuigdotje, speen. In het land van Waas = "loet"(Joos in het Z. der Kempen "lots"(CV in Z. Limb. en aangr. streken "loetsj"(Jongeneel; afl. loezen en lotsen)
loedsj (Q017p Elsloo)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|