17807 |
gaan |
gaan:
goon (Q017p Elsloo)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34548 |
gans |
gans:
gans (Q017p Elsloo),
gau̯s (Q017p Elsloo)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
17623 |
gebit |
gebit:
gebeet (Q017p Elsloo)
|
gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17545 |
gedrongen persoon |
gedrongen mens:
gedronge minsch (Q017p Elsloo)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gape (Q017p Elsloo)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (Q017p Elsloo),
sloot:
sloi̯t (Q017p Elsloo)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
17621 |
gehemelte |
hemel:
hemel (Q017p Elsloo)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
op z`n huuke zitte (Q017p Elsloo)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (Q017p Elsloo)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
17580 |
gekruld haar |
krullend haar:
krollende haor (Q017p Elsloo)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|