29075 |
haaksplit |
slip:
sløp (Q017p Elsloo)
|
Een split in haakse vorm. [N 59, 90a]
II-7
|
34471 |
haan |
haan:
hān (Q017p Elsloo),
haantje:
hēnkǝ (Q017p Elsloo)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
haor (Q017p Elsloo),
ho:r (Q017p Elsloo)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17574 |
haarscheiding |
scheigel:
scheigel (Q017p Elsloo)
|
scheiding in het haar [scheej, streep] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
kuif:
koef (Q017p Elsloo)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (Q017p Elsloo)
|
haas [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
22348 |
haasje-over |
bokjespringen:
2kan ook rare streken uithalen
bökskesprénge (Q017p Elsloo)
|
bokjespringen [SND (2006)]
III-3-2
|
22988 |
haasje-over add.: bokkensprong (zn.) |
bokkensprong (zn.):
2kan ook rare streken uithalen
bokkesprunk (Q017p Elsloo)
|
sprong over degene die bokstaat [SND (2006)]
III-3-2
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (Q017p Elsloo)
|
hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
29735 |
hagen |
hagen:
hā.gǝ (Q017p Elsloo),
inzetten:
enzɛtǝ (Q017p Elsloo)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|