27379 |
hak |
hak:
hak (Q017p Elsloo)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo,
Q017p Elsloo)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
17627 |
hals |
hals:
hals (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo),
strots:
stroats (Q017p Elsloo)
|
hals [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17659 |
hand |
hand:
hendj (Q017p Elsloo),
henjd (Q017p Elsloo)
|
hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29773 |
handbeschermers |
handleren:
hę ̞ntjlē̜rǝ (Q017p Elsloo)
|
Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.]
II-8
|
17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
polekes (Q017p Elsloo)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
jatten:
jatte (Q017p Elsloo),
poten:
poit (Q017p Elsloo),
pweut (Q017p Elsloo),
vijf geboden:
vief geboje (Q017p Elsloo)
|
[N 10 (1961)]hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34566 |
handkar |
handkar:
hęntjkar (Q017p Elsloo)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
hénjtpalm (Q017p Elsloo)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32831 |
handrol, tuinrol |
welletje:
wɛlkǝ (Q017p Elsloo)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|