e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heggenmus bastaardnachtegaal: basterdnachtegaal (Elsloo), fauvette: fəvet (Elsloo), zwartkopje: zwartköpke (Elsloo) Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
hen met kuikens kloek: kluk (Elsloo) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
herdershond herdershond: hęrdǝrshǫnjtj (Elsloo), schepershond: šiɛpǝrshǫnjtj (Elsloo) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
herik hering: hɛ̄reŋ (Elsloo), -  hëring (Elsloo), franse ei van reine. Opgegeven voor kaal knopkruid.  heiring (Elsloo, ... ) herik (?) [DC 28 (1956)] || herik (Sinapis arvensis L.) [DC 43 (1968)] || Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.] I-5, III-4-3
hermelijn hermelijn: hermelein (Elsloo) hermelijn [DC 07 (1939)] III-4-2
het kleibed omzetten omhakken: ømhakǝ (Elsloo) [N 98, 65] II-8
het vuur doven doven: douve (Elsloo), laten uitgaan: het vuur laote oetgaon (Elsloo), het vuur laoten oetgoon (Elsloo), uit laten gaan: oet laote gaon (Elsloo) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
heukeling hopper: høpǝr (Elsloo) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: heup (Elsloo), hööp (Elsloo) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
hiel hak: hak (Elsloo), vers: vaes (Elsloo, ... ), vees (Elsloo), vèè:s (Elsloo), vêês (Elsloo) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1