24168 |
heggenmus |
bastaardnachtegaal:
basterdnachtegaal (Q017p Elsloo),
fauvette:
fəvet (Q017p Elsloo),
zwartkopje:
zwartköpke (Q017p Elsloo)
|
Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (Q017p Elsloo)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34440 |
herdershond |
herdershond:
hęrdǝrshǫnjtj (Q017p Elsloo),
schepershond:
šiɛpǝrshǫnjtj (Q017p Elsloo)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
24877 |
herik |
hering:
hɛ̄reŋ (Q017p Elsloo),
-
hëring (Q017p Elsloo),
franse ei van reine. Opgegeven voor kaal knopkruid.
heiring (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo)
|
herik (?) [DC 28 (1956)] || herik (Sinapis arvensis L.) [DC 43 (1968)] || Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5, III-4-3
|
24458 |
hermelijn |
hermelijn:
hermelein (Q017p Elsloo)
|
hermelijn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
29653 |
het kleibed omzetten |
omhakken:
ømhakǝ (Q017p Elsloo)
|
[N 98, 65]
II-8
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
douve (Q017p Elsloo),
laten uitgaan:
het vuur laote oetgaon (Q017p Elsloo),
het vuur laoten oetgoon (Q017p Elsloo),
uit laten gaan:
oet laote gaon (Q017p Elsloo)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
32923 |
heukeling |
hopper:
høpǝr (Q017p Elsloo)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (Q017p Elsloo),
hööp (Q017p Elsloo)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (Q017p Elsloo),
vers:
vaes (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo),
vees (Q017p Elsloo),
vèè:s (Q017p Elsloo),
vêês (Q017p Elsloo)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|