34102 |
koeienmaag |
pens:
pɛns (Q017p Elsloo)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kookən (Q017p Elsloo)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
29541 |
kolen |
fijnkool:
finkǭl (Q017p Elsloo),
kolen:
kǭlǝ (Q017p Elsloo)
|
Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.]
II-8
|
29761 |
kolen strooien |
kolen strooien:
kǭlǝ strø̄̄jǝ (Q017p Elsloo)
|
Kolen strooien tussen de steenlagen in de veldoven. Zie ook het lemma ɛkolenɛ.' [monogr.; N 98, 115, add.]
II-8
|
29759 |
kolen zeven |
zeven:
zēvǝ (Q017p Elsloo)
|
Kolen zeven met behulp van een kolenzeef. In Q 17 noemde men een dergelijk voorwerp een zift (zęf). [monogr.]
II-8
|
24192 |
koolmees, mees |
bijmeesje:
biemeitskə (Q017p Elsloo)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33233 |
koolraap (ondergronds) |
kolderaaf:
kǫldǝrāf (Q017p Elsloo),
koolraaf:
kolrāf (Q017p Elsloo)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
33234 |
koolrabi, koolraap-boven-de-grond |
kolderaaf:
[kolderaaf] (Q017p Elsloo),
koolraaf:
[koolraaf (Q017p Elsloo)
|
Brassica oleracea L. var. gongylodes L. Zie de toelichting bij het lemma Koolraap (Ondergronds). Koolrabi wordt als groente gekweekt. Het komt vaak voor dat de koolraap-boven-de-grond dezelfde naam draagt als de koolraap-onder-de-grond van het vorige lemma. Deze gevallen staan steeds voorop; voor de fonetische documentatie ervan zij verwezen naar de betreffende heteroniem uit het genoemde lemma Koolraap. Voor de spelling (-)raab, zie de toelichting bij het lemma Koolraap. [N 12A, 3b; monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|
18013 |
kortademig |
kort:
kort van aojem (Q017p Elsloo)
|
kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoos (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|