e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stremsel zuursel: sūrsǝl (Elsloo) Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II] I-11
strooisel strooisel: štrø̜i̯sǝl (Elsloo) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
stuitbeen staartschroef: startschroef (Elsloo) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
suizen van de oren tuiten: m`n oiwore toete mich (Elsloo) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
tafel tafel: tōͅfəl (Elsloo) een houten tafel [Roukens 12 (1937)] III-2-1
tak (alg.) tak: tek (Elsloo) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] III-4-3
tand tand: tendj (Elsloo), tenjd (Elsloo) tand [DC 01 (1931)] III-1-1
tandvlees tandvlees: tènjtvleisch (Elsloo) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tante tant: tant (Elsloo) tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] III-2-2
teeldriftig berig: bęrex (Elsloo) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.] I-12