33725 |
hek |
barrier:
barēr (Q207p Epen),
garni:
garnęi̯ (Q207p Epen)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
19488 |
hek, poortje |
barier:
bareer (Q207p Epen),
garnei:
garnej (Q207p Epen)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
23906 |
hel |
hel:
de hil (Q207p Epen)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19915 |
hemel |
hemel:
der himmel (Q207p Epen),
himmel (Q207p Epen)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23241 |
hemelvaartsdag |
hemelvaartsdag:
himmelvaats-daag (Q207p Epen)
|
Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hingel (Q207p Epen)
|
hengsel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (Q207p Epen)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
27358 |
hennep |
kemp:
kɛmp (Q207p Epen)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d]
I-5
|
33343 |
herderin |
hoederse:
hǫu̯ǝšǝ (Q207p Epen)
|
Bij de opgaven scheper en van herd wordt opgemerkt dat beide geslachten door deze termen worden aangeduid. [Wi 18; monogr.]
I-6
|
34440 |
herdershond |
schaapshond:
šǭpshōnt (Q207p Epen)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|