18147 |
lam |
lam:
lāmp (Q207p Epen),
lammetje:
lɛmkǝ (Q207p Epen),
lɛmpkǝ (Q207p Epen),
schaapje:
šø̜pkǝ (Q207p Epen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝ (Q207p Epen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q207p Epen)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lampenwiek:
lampəwēk (Q207p Epen)
|
lampepit [SGV (1914)]
III-2-1
|
21145 |
landauer |
landauer:
làndauwər (Q207p Epen)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24917 |
landstreek |
gegend (du.):
gè-gend (Q207p Epen),
streek:
schtree-ek (Q207p Epen),
sjtïejək (Q207p Epen)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
29987 |
lange bouwladder |
steigerleider:
[steiger]lejǝr (Q207p Epen)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
gééəd (Q207p Epen)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17610 |
lange neus |
tul:
têûlə (Q207p Epen)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang onderbrook (Q207p Epen)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|