17814 |
laten |
laten:
lote (Q207p Epen)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
inzegenen:
izèène (Q207p Epen, ...
Q207p Epen),
zegenen:
zèène (Q207p Epen, ...
Q207p Epen,
Q207p Epen,
Q207p Epen)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
loom (weer):
loom (Q207p Epen)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
leven maken:
levè make (Q207p Epen),
spektakelen:
sjpéktəkələ (Q207p Epen)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
leven:
(Fransche:è).
levè (Q207p Epen),
spektakel:
sjpéktəkəl (Q207p Epen)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|
25317 |
lee, maat van 200 m2 |
halve roede:
haof rów (Q207p Epen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 200 vierkante meter [lee] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
lēͅfnet (Q207p Epen)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
doof (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lééch (Q207p Epen),
verlaten (ruimte):
vərlaotə (Q207p Epen)
|
niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
léégleupər (Q207p Epen),
niksnutsiger:
niksnötsiger (Q207p Epen)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leeglooper [SGV (1914)]
III-1-4
|