23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
mieësjtimmige mees (Q207p Epen)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
Opm. Franse è.
mèster (Q207p Epen)
|
meester [SGV (1914)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
litsen:
leitsje (Q207p Epen)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21882 |
meevaller |
snapje:
sjnèpkə (Q207p Epen)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (Q207p Epen)
|
Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māt (Q207p Epen),
mǭt (Q207p Epen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
haagdoorn:
haagdoan (Q207p Epen)
|
haagdoorn [SGV (1914)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikèver (Q207p Epen),
meikèèvər (Q207p Epen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)]
III-4-2
|
21699 |
meineed |
valse eed:
valsje eed (Q207p Epen)
|
een valse eed, meineed [N 96D (1989)]
III-3-1
|
20309 |
meisje |
meidje:
Opm. e netals Fr. woord eette.
metje (Q207p Epen)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|