33580 |
ranken van de wingerd |
ranken:
reng (Q207p Epen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
20515 |
ranzig |
gats:
gats (Q207p Epen),
gool:
gaol (Q207p Epen),
ranzig:
ranzig (Q207p Epen)
|
garstig spek [..] [SGV (1914)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
rasp [SGV (1914)] || Schuurrasp, onderdeel van de gecombineerde machine. [N 60, 243d]
II-10, III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspen:
raspe (Q207p Epen),
raspə (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
raspen (w.w.) [SGV (1914)] || raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24367 |
rat |
rat:
rāt (Q207p Epen)
|
rat [SGV (1914)]
III-4-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klabatter:
klabattere (Q207p Epen)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24711 |
ratelpopulier |
vuilboom:
vōēlboom (Q207p Epen)
|
De ratelpopulier; heeft bijna ronde bladeren met een gegolfde rand die aan lange platte stelen zitten; bij een beetje wind bewegen ze schuin langs elkaar, wat een ritselend geluid geeft (drilboom, vuilboom, klater, fledderaar, klaterteer, klatelleer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
ruujə (Q207p Epen)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
spelen:
Opm. Franse è.
schpèle (Q207p Epen),
weren:
Vgl. WNT sub weren (I): 13. Worstelen.
wērə (Q207p Epen)
|
stoeien [SGV (1914)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
schreien:
sjri-jjə (Q207p Epen)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|