e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen schaats: (Bommerig).  sjaats sjlīē:pe (Epen), schaatsen: sjaatse (Epen, ... ), (Epen).  sjaatse (Epen) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaduw, lommer scheem: schĕm (Epen) schaduw [SGV (1914)] III-4-4
schaften schaften: sjaftə (Epen) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] III-3-1
schande schande: schand (Epen), sjand (Epen) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapen naar de graasplaats leiden drijven: drīvǝ (Epen) [N 77, 51] I-12
schapenscheerder schapenscheerder: šǭpǝšē̜rdǝr (Epen) Persoon die beroepsmatig schapen scheert. Volgens de informant van L 265 (Meijel) kan de schapenscheerder ook de schapenboer zelf zijn. [N 77, 47] I-12
scharrelen scharren: šārǝ (Epen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schatten schtzen (du.): sjètsə (Epen) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede schede: schei (Epen) scheede [SGV (1914)] III-2-1
scheef, niet recht schuins: sjuins (Epen) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4