24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broenge pater (Q207p Epen)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franjel:
frangel (Q207p Epen),
fraŋǝl (Q207p Epen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
25240 |
fris weer |
koud:
kaod (Q207p Epen)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20586 |
fruit bewaren |
obst (du.) bewaren:
obs beware (Q207p Epen)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
braden:
braonə (Q207p Epen)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q207p Epen)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
30056 |
fundament |
fundering:
føndēreŋ (Q207p Epen)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
goe-e (Q207p Epen)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
zich leggen:
ə léét zich (Q207p Epen)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
murg:
murg (Q207p Epen),
murrəg (Q207p Epen)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|