26149 |
zomen |
zomen:
zow.mǝ (Q284p Eupen),
zøw.mǝ (Q284p Eupen)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
30339 |
zonneblinden, jaloezie |
jaloezieën:
šǫlǝsęǝ (Q284p Eupen)
|
Vensterluiken aan de buitenzijde van het raam, bestaande uit stijlen en dorpels die zijn voorzien van richels, waartussen in schuine stand plankjes zijn aangebracht. [N 55, 69; A 23, 18b add; A 46, 11c add.]
II-9
|
25197 |
zonnestralen |
braad:
JK afl van braden cf WNT
broət (Q284p Eupen),
zonnenbraad:
zoͅ‧n.ə-broət (Q284p Eupen)
|
zonnegloed [ZND m]
III-4-4
|
18342 |
zool van een schoen |
lap:
Schuhsohle.
lap (Q284p Eupen),
zool:
zo.ə.l (Q284p Eupen)
|
Lappen, zool (schoen). [ZND m] || Sohle, zool [ZND m]
III-1-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zøwm (Q284p Eupen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
sau̯t˃fɛtšə (Q284p Eupen)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
prɛskoͅp (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen)
|
gehacktes Kopffleisch || preskop
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
watergal:
watərgal (Q284p Eupen),
zuurbranden, het -:
zurbèrə (Q284p Eupen)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zøstər (Q284p Eupen)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dęjsǝm (Q284p Eupen),
zuurdeeg:
surdęjk (Q284p Eupen),
zuurdesem:
surdęjsǝm (Q284p Eupen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|