19585 |
bot mes |
koetenvilder:
kūtəfeͅldər (Q284p Eupen)
|
bot mes
III-2-1
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (Q284p Eupen),
bǫtǝr (Q284p Eupen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
33299 |
boterbloem |
boterbloem:
bǫtǝrblǫu̯m (Q284p Eupen)
|
Ranunculus L. Een plantengeslacht dat, samen met de (water)ranonkel, uit allerlei verschillende soorten bestaat waarvan sommige inmiddels zeldzaam zijn, zoals de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis L.) die vroeger in veel Limburgse akkers voorkwam. In het gebied van het WLD zijn de scherpe (Ranunculus acris L., hierbij afgebeeld), de kruipende (Ranunculus repens L.) en de blaartrekkende (Ranunculus sceleratus L.) boterbloem vrij algemeen en in mindere mate de knolboterbloem (Ranunculus bulbosus L.), de egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) en de behaarde boterbloem (Ranunculus sardous Crantz.). De meeste van deze soorten hebben (goud- tot bleek-)gele bloemen en groeien op weilanden, bermen, oevers en andere min of meer vochtige bodem. Ze bloeien van april of mei tot september en worden van ongeveer 10 tot 50 cm hoog. Voor zover mogelijk is de bedoelde soort apart aangegeven. [A 60A, 40, 60, 61, 104; monogr.]
I-5
|
20637 |
boterham |
boterham:
boͅtəram (Q284p Eupen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boteram (Q284p Eupen),
knab:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
knap (Q284p Eupen),
knabbe:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
kna.bə (Q284p Eupen),
taart:
tārt (Q284p Eupen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
tārt (Q284p Eupen)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boterbram:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botterbram (Q284p Eupen),
bram:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bram (Q284p Eupen)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
34262 |
botersoorten |
eifelbotter:
vɛnbotǝr (Q284p Eupen)
|
[Ge 22, 104; Ge 22, 106; Ge 22, 109; Ge 22, 112; Ge 22, 113; monogr.]
I-11
|
19517 |
botervlootje |
stolp:
štøͅlp (Q284p Eupen)
|
botervloot
III-2-1
|
33644 |
bouwland |
land:
lãi̯.nt (Q284p Eupen),
veld:
fɛi̯lt (Q284p Eupen),
fɛ̄i̯lt (Q284p Eupen),
vē̜i̯.lt (Q284p Eupen),
vęi̯lt (Q284p Eupen),
vɛlt (Q284p Eupen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (Q284p Eupen),
loge (fr.):
loͅtš (Q284p Eupen)
|
bouwvallig huis || oud, bouwvallig huis
III-2-1
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
ōvǝrlēt (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen),
̇oǝ.vǝrl ̇i ̞j.t (Q284p Eupen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|