22356 |
priktol |
dobbel:
dobbel (Q119p Eygelshoven),
ijsdobbel:
Ziet men thans weinig of niet meer
iesdobbel (Q119p Eygelshoven)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)] || Tol.
III-3-2
|
17742 |
proeven |
keuren:
kore (Q119p Eygelshoven)
|
proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32107 |
profielschaaf |
lijstenschaaf:
l ̇īstǝšāf (Q119p Eygelshoven)
|
Schaaf waarmee een profiel wordt geschaafd. Zie ook afb. 153. Profielschaven bestaan in veel verschillende uitvoeringen, afhankelijk van het profiel dat geschaafd moet worden. De schaafbeitels en de schaafzolen van profielschaven hebben de tegenovergestelde vorm van het profiel, dat aangeschaafd moet worden. Zie ook de lemmata ɛprofielɛ, ɛkraalprofielɛ, ɛkwart-rondvormig profielɛ, etc.' [N 53, 74a-g; N 53, 75; monogr.]
II-12
|
20651 |
pudding |
podding:
boeding (Q119p Eygelshoven)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
broebele (Q119p Eygelshoven)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27555 |
pungel |
kuilpungel:
kulpøŋǝl (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579]
II-5
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
spits:
špets (Q119p Eygelshoven)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33635 |
putemmer |
putsemmer:
pøtsɛmər (Q119p Eygelshoven)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
pötter (Q119p Eygelshoven)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q119p Eygelshoven
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|