19707 |
sport van een stoel |
sproot:
šproat (Q119p Eygelshoven)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
mv.
sproaë (Q119p Eygelshoven),
spreeuw:
sjproawe (Q119p Eygelshoven)
|
spreeuw || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjprenkhaan (Q119p Eygelshoven),
sjprinkhaan (Q119p Eygelshoven)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sjproetele (Q119p Eygelshoven)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26166 |
staander |
steunder:
štø̄jǝndǝr (Q119p Eygelshoven)
|
De zware verticale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62b]
II-12
|
20125 |
staart |
staart:
štats (Q119p Eygelshoven)
|
Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9
|
34087 |
staartkwast |
kwast:
kwas (Q119p Eygelshoven)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q119p Eygelshoven)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
šta.l (Q119p Eygelshoven)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
19593 |
stallamp |
lucht:
stallantaarn
lug (Q119p Eygelshoven)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|