31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (Q119p Eygelshoven)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
hootswórm (Q119p Eygelshoven)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
27225 |
houwer |
houwer:
hø̄jǝr (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
hø̜jǝr (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.]
II-5
|
17565 |
huid |
huid:
hoeət (Q119p Eygelshoven),
vel:
vel (Q119p Eygelshoven)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schelpen:
sjullepe (Q119p Eygelshoven)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkār (Q119p Eygelshoven)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
beuke (Q119p Eygelshoven),
grijnen:
griene (Q119p Eygelshoven),
schreien:
sjreie (Q119p Eygelshoven)
|
huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
musj (Q119p Eygelshoven),
mø.š (Q119p Eygelshoven),
mv.
musje (Q119p Eygelshoven)
|
huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (Q119p Eygelshoven)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blē.k (Q119p Eygelshoven),
huiswei:
hūs[wei} (Q119p Eygelshoven)
|
I-7
|