22364 |
knikkerkuiltje |
kuil:
koel (Q119p Eygelshoven),
kuiltje:
kuulke (Q119p Eygelshoven)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
schiebelen:
sjiebbele (Q119p Eygelshoven)
|
Zachtjes rollen met een bal.
III-3-2
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
kulkes (Q119p Eygelshoven),
kuulkes (Q119p Eygelshoven)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
røbǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
kamp:
kamp (Q119p Eygelshoven),
kampreuben:
kamprøbǝ (Q119p Eygelshoven),
kruid:
krūt (Q119p Eygelshoven)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17880 |
knuppel, knots |
knuppel:
knøpəl (Q119p Eygelshoven)
|
knuppel [RND]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
fispernollen:
fiespernölle (Q119p Eygelshoven)
|
Knutselen.
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
kau̯ (Q119p Eygelshoven),
kǫu̯ (Q119p Eygelshoven)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
ronde rug:
rǫŋǝ røk (Q119p Eygelshoven)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|