34369 |
metalen scheplepel |
varkenspan:
vɛrkǝspan (Q119p Eygelshoven)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭmǝ(n) (Q119p Eygelshoven)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
28067 |
meterstok |
vaarstek:
vārštɛk (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Gereedschap van de opzichter. Soort stok van 1 m lengte met als handgreep een klein houweeltje waarvan de ene kant scherp was en waarvan de andere kant een hamertje vormde. In lage pijlers hadden meester-opzichters soms een stokje van 0.5 meter. Met de meterstok kon men in steenwerk vooral direct de afstand tussen de ondersteuningen nameten, bouten aanslaan of vastzetten en losse stenen aankloppen of wegtrekken, aldus de informant van Q 15. [N 95, 129; monogr.]
II-5
|
29920 |
metselaar |
murer:
mȳrǝr (Q119p Eygelshoven)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
midáách (Q119p Eygelshoven)
|
middag [RND]
III-4-4
|
27612 |
middagdienst, late dienst |
middagschicht:
medaxšext (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Eisden])
|
De werktijd van ''s middags 2 uur tot ''s avonds 10uur. Volgens Defoin (pag. 209) wordt de namiddagdienst in de pijlers waar de kolenwinning tijdens de morgendienst geschiedt, besteed aan het verplaatsen van de installaties en de nachtdienst aan de dakbreuk. In die waar de kolenwinning tijdens de namiddagdienst geschiedt, verricht men de verplaatsing van de installaties in de nachtdienst en de dakbreuk in de volgende morgendienst. Voor de middagdienst had men, volgens de informant van Q 15, een driekantige penning. Zie ook het lemma Controlepenning. [N 95, 117; monogr.; Vwo 509; Vwo 510; Vwo 807]
II-5
|
31586 |
middennaafbanden |
naafbanden:
nǭf˱bɛŋ (Q119p Eygelshoven),
navenbanden:
nāvǝbɛŋ (Q119p Eygelshoven)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
amezeik:
oamezeek (Q119p Eygelshoven)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
amezeikennest:
oamezekenes (Q119p Eygelshoven)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27554 |
mijnhorloge |
kuiluur:
k˙uluǝr (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 67]
II-5
|