e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gele lichaamsluis luis: loes (Eys) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: gele lichaamsluis [N 93 (1983)] III-3-2
geleidingsbomen strossbomen: štr˙ǫs˱bø̄m (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.] II-5
gelezen mis leesmis: leasmès (Eys) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelijken (op) denken: dinke (Eys), gelijken: gelieke (Eys), lijken: lī.kə (Eys, ... ), schijnen: š‧iŋə (Eys) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspel gelijkspel: geliek spel (Eys), krijt in het lok: krit eͅgə loͅak (Eys) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
gelijkspelen gelijkspelen: gelīk sjpiələ (Eys), quitte (fr.): kiet (Eys), quitte zijn: ət eͅs kit (Eys) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
gelijktijdig lossen lossen: losse (Eys), samen lossen: (v.).  sā.məloͅ.seŋ (Eys) het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)] III-3-2
gelofte gelofte: n jelofte (Eys) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloftegeschenk offergeld: offergeld (Eys) Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)] III-3-3
geloof geloof: geloof (Eys, ... ) geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] III-3-3