e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klonteren knobbelen: knoebbele (Eys), knoddelen: kn‧øͅdələ (Eys) klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3
klos, blok kwetshout: kwę.tšhō.t (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kwetsklos: kwę.tšklǫ.s (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427] II-5
klotsen van vloeistoffen klotsen: klotse (Eys), klu.tšə (Eys) het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] III-4-4
kloven doorhouwen: dørxhǫwǝ (Eys) Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1
klucht klucht: klucht (Eys), kløx (Eys) Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluizenaar kluizenaar: kluizeneer (Eys) Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluizenaarswoning kluis: kloes (Eys) De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluwen kluwen: klŭje (Eys) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knappen open springen: oape springe (Eys), opspringen: o.pšpr‧eͅŋə (me.t ˂‧eͅŋə šlā.x) (Eys) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knarsen knarsen: knarsen (Eys), piepen: (scherp).  p‧īpə (Eys), schrompen: (niets scherp).  šro.mpə (Eys) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4