e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slinkse streken onnutte streken: v.  o.nnø.tə štri.ək (Eys), vuile streken: v.  v‧øͅi̯l štri.ək (Eys) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip sleep: (m.).; (van man).  šle.p (Eys), (v.).; (van vrouw).  šlē.p (Eys), slip: slip (Eys) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3
slippen slippen: šle.pǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651] II-5
slobkous gamasche: kammassje (Eys), ps. omgespeld volgens Frings.  kamasj (Eys) Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || slobkous [SGV (1914)] III-1-3
sloffen sloffen: sloeffe (Eys), šlu.fə (Eys) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: sloek (Eys, ... ), šlu.k (Eys) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm strot: štrǭǝt (Eys) Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1
slons (slodder?) loeder: v.  l‧ūdər (Eys), slodder: v.  šl‧oͅdər (Eys), slons: slons (Eys), v.  šlo.ns (Eys) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] III-1-4
slootjespringen baakspringen: baak springe (Eys), bāksjpreͅŋə (Eys) Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
slordig nachlssig (du.): n‧oͅal‧iəsex (Eys), slonzig: slonsig (Eys), slordig: slordig (Eys) iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)] || onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4